De twee soorten schaaknotatie zijn beschrijvende notatie en algebraïsche notatie. Beide systemen worden gebruikt om de zetten in een schaakspel vast te leggen, maar ze verschillen in de manier waarop ze de zet van elk stuk beschrijven.
Beschrijvende notatie
Beschrijvende notatie, ook wel Engelse notatie genoemd, was het eerste systeem voor het vastleggen van schaakzetten. Het werd gebruikt van de 16e eeuw tot het einde van de 19e eeuw, toen de algebraïsche notatie het geleidelijk verving als het standaardnotatiesysteem. In beschrijvende notatie wordt elk vierkant op het schaakbord vernoemd naar de locatie, zoals ‘Koningin’s Toren’ of ‘King’s Bishop’. De verplaatsing van een stuk wordt beschreven door de naam van het stuk en het veld waar het naartoe beweegt, zoals ‘Koningintoren naar Koninginnenloper 8’.
Algebraïsche notatie
Algebraïsche notatie daarentegen gebruikt een letter- en cijfersysteem om de verplaatsing van elk stuk te beschrijven. Elke kolom op het schaakbord krijgt een letter toegewezen en elke rij een nummer. De verplaatsing van een stuk wordt beschreven door de letter en het nummer van het startveld, gevolgd door de letter en het nummer van het eindveld. De zet “e4” betekent bijvoorbeeld dat de pion op de “e”-kolom naar de vierde rij gaat.
Algebraïsche notatie is het standaard notatiesysteem dat in de meeste schaaktoernooien wordt gebruikt en heeft de voorkeur van veel schakers omdat het beknopter en gemakkelijker te lezen is. Het maakt ook het gebruik van symbolen en annotaties mogelijk om andere aspecten van het spel te beschrijven, zoals schaak, schaakmat en slaan.
Concluderend dienen zowel de beschrijvende notatie als de algebraïsche notatie het doel van het vastleggen van schaakzetten, maar algebraïsche notatie is nu het standaard notatiesysteem en wordt veel gebruikt door schakers en organisaties. Het begrijpen van beide notatiesystemen is belangrijk voor schakers, omdat ze hierdoor schaakpartijen uit verschillende tijdperken en regio’s kunnen lezen en bestuderen.